Een bijdrage van: Arjan Plaisier
Na een tour door Europa, die zijn vertrekpunt vond in Nederland (Erasmus) en vervolgens Spanje (Cervantes), Frankrijk (Pascal), Duitsland (Hamann) en Denemarken (Kierkegaard) heeft aangedaan, eindigt deze 6-delige serie over ‘christelijke ironie’ met dit laatste deel in Engeland. Het land waar de humor haar thuisbasis heeft, is evenmin verstoken van ironie.
Gilbert K. Chesterton is daarvan een begenadigd exempel. Niet toevallig schreef hij een boek over Dickens, waarmee hij een verwante geest is. Chesterton was ‘essayist, dramaschrijver, romanschrijver, dichter, epigrammist, geest, schepper van menig oneliner, inspirerend filosoof wiens ideeën de aandacht trekken, fascineren, indruk maken, mensen laten denken’. Waaraan met ere toegevoegd kan worden: ‘apologeet van het (orthodoxe) christendom’. Hij was een merkwaardige verschijning, waar de nodige cultivatie niet geheel debet aan was. ‘Ik ben 6,2 voet lang en mijn gewicht is nog nooit berekend’ zo liet hij een Amerikaanse reporter weten.
Father Brown
‘Ik weet wel dat de Kerk ervan beschuldigd wordt de rede te verlagen, maar het is juist omgekeerd. De Kerk is de enige op aarde, die de rede waarlijk verheft, de enige zelfs die verklaart dat God door de rede gebonden is.’
Chestertons naam wordt door velen verbonden met de Father Brown verhalen. Het zijn detectiveverhalen met vaak wonderlijke plots. De detective in kwestie is een onbetekenend uitziende priester, die op het eerste gezicht eerder bête dan scherpzinnig oogt. Toch lost hij de knoop van de verwikkelingen rond de steevast gepleegde moord op, terwijl menig professionele detective de plank volledig misslaat. Hoe kan het toch, dat zo’n priestertje de zaak oplost, waar anderen mistasten? Het eerste antwoord is dat de priester vanwege zijn beroep in contact komt met de zondaars en daardoor wel iets van het kwaad in de wereld af kan weten. Het tweede antwoord is dat hij zijn gezonde verstand gebruikt en daarom ruim ziet, en de anderen met al hun deskundigheid zich fixeren op een deelaspect. Maar waarom gebruikt uitgerekend de priester zijn gezonde verstand? Het antwoord lijkt verbluffend: dat ontleent hij aan zijn geloof. In het eerste verhaal van de serie zegt de priester tegen de geslepen boef Flambeau: ‘Ik weet wel dat de Kerk ervan beschuldigd wordt de rede te verlagen, maar het is juist omgekeerd. De Kerk is de enige op aarde, die de rede waarlijk verheft, de enige zelfs die verklaart dat God door de rede gebonden is. De ironie die opklinkt uit deze detectiveverhalen is dus een redelijke ironie. De wereld is geen gekkenhuis. De wereld is Gods wereld. Wie de wereld zo verstaat, krijgt van God ogen om te zien en een common sense om na te denken. Daardoor ziet hij wat voor de hand ligt en bedenkt wat door anderen niet wordt opgemerkt. De priester met zijn gezuiverde inzicht staat daarin haaks op hen die dit inzicht niet hebben. Zij maken de wereld ingewikkeld en verdwalen dan in hun eigen abstracties. In de verhalen van Chesterton klinkt de heldere lach van de priester die lacht over de misdadiger die net iets te wijs wil zijn, en daardoor de beslissende steek laat vallen. Een lach die ook klinkt over de detective die de pointe mist en te ver zoekt. Je moet het maar durven zulke verhalen te schrijven. Chesterton durfde het, al is het jammer dat hij er wat te lang mee door ging. In de laatste bundels, van de in totaal vijf die hij heeft uitgegeven, is de geest dan ook wel wat geweken.
Orthodoxie
Chesterton zelf beschouwde zijn Father Brown verhalen overigens als tussendoortjes, net geen niemendalletjes, maar toch niet veel meer. Dat kan zeker niet gezegd worden van zijn boek Orthodoxy (1908). Onlangs verscheen daar een alweer tweede Nederlandse vertaling van (Kok, Kampen, 2001, ik citeer uit deze uitgave). Het is een wonderlijk boek en nog steeds een aanrader. Ik voeg daar nog aan toe dat het een medicijn is tegen zwaarmoedigheid en een antidotum tegen cynisme.
Het boek heeft allereerst het karakter van zelfspot. Chesterton vertelt het verhaal van zijn zoektocht naar de waarheid en hoe hij met veel kabaal meende de waarheid te hebben gevonden, om er vervolgens achter te komen dat wat hij werkelijk als waarheid had bedacht, al zo’n slordige achttienhonderd jaar eerder was gevonden: door het christendom. ‘Als dit boek een grap is, dan is zij tegen mij gericht. Ik ben de man die met de grootst mogelijke moed ontdekte wat al ontdekt was.’ (9)
De cirkelredenering
‘De dichter probeert alleen zijn hoofd in de hemel te steken. Het is de logicus die tracht de hemel in zijn hoofd te krijgen.’
Wie zo met zichzelf spot, heeft ook recht om de toon van de ironie aan te slaan tegen alle ernstige geesten van de tijd, voor zover ze de lach doden. Dat doet Chesterton dan ook. Hij lacht over typen van denken en soorten van wereldbeschouwing die als het erop aankomt de lach om zeep hebben geholpen. Het zijn theorieën die met veel aplomb naar voren zijn gebracht met de pretentie hiermee de doodsteek aan zoiets achterhaalds als het christelijk geloof te geven. Meesterlijk is zijn analyse van de gek: de gek is iemand die correct denkt, akelig correct zelfs, alleen hij denkt in een klein kringetje. Hij is een logicus, wiens logica ronddraait in een kleine cirkel. Hij staat daarmee in contrast met de dichter. ‘De dichter probeert alleen zijn hoofd in de hemel te steken. Het is de logicus die tracht de hemel in zijn hoofd te krijgen.’ En aangezien dit nu eenmaal een beperkt hoofd is, zal de hemel er zo benauwd uitzien, dat het meer wegheeft van een hel. Chesterton geeft als voorbeeld van zo’n denken het materialisme. Daarin wordt een wereldbeschouwing ten beste gegeven, die klopt als een bus. Het enige nadeel is dat de bus nogal klein is. Het verleidt Chesterton tot het volgende ironische commentaar: ‘De christen is volstrekt vrij om te geloven dat er een grote hoeveelheid gevestigde orde en onvermijdelijke ontwikkeling in het universum is. Maar de materialist mag in zijn vlekkeloze machine nog niet het kleinste spatje spiritualisme of wondergeloof toestaan.’ (27) Zo bezien is de christen ruimdenkend en de materialist bekrompen.
Ironie versus ironie
Nu kan een materialist natuurlijk beweren dat spiritualisme en wondergeloof onzin is. Hij kan de spot drijven met mensen die zo naïef zijn om zulke zaken, die in geen enkel wetenschappelijk boekje voorkomen, te geloven. Zij zijn zo dom om hun ‘hoofd in de hemel te steken’. De ironisering van de kant van de serieuze wetenschapper lijkt vrij spel te hebben. Dit type ironie is genoegzaam bekend. Het heeft nog steeds de culturele wind in de rug. Zodra er in een wereldbeschouwing maar een zweem van geloof in een hoger hand zich meldt, staan de cartoonisten in de rij om dit belachelijk te maken. Alhoewel, meestal maken ze de persoon die voor een dergelijke wereldbeschouwing ruimte wil maken belachelijk. Ad hominem scoort nu eenmaal gemakkelijker dan ad rem. Toch zit er maar weinig van een gulle lach in deze ironie. Wie even langer blijft kijken, ziet al gauw een verbeten glimlach. Bevrijdend is deze glimlach geenszins. Het ‘weten’ waar dit lachen uit voorkomt is immers een benauwd weten. ‘Hij (de materialist) begrijpt alles, en alles lijkt het begrijpen niet waard. Zijn kosmos mag compleet zijn in alle klinknagels en tandwielen, maar toch is zij kleiner dan onze wereld.’ (25) Dit weten is niet alleen beperkt, het staat ook haaks op de common sense. En daarmee gebeurt het omgekeerde van wat is beoogd: ‘De morbide logicist tracht alles helder te maken, en maakt juist alles mysterieus’ (32). Hij pretendeert een heldere wereldbeschouwing te hebben, maar hij kan geen verklaring geven voor wat we spontaan als waarheid aanvoelen. Hij sluit vrijheid uit, en zit zo opgescheept met het mysterie dat we onze handelingen niet meer kunnen begrijpen, waarin immers verondersteld is dat er wél vrijheid is.
Daar staat de wereldbeschouwing van de christen tegenover: ‘De christen staat de vrije wil toe een heilig mysterie te zijn, maar hierdoor wordt de relatie met de huishoudster sprankelend en kristalhelder. Hij stopt het zaad van het dogma in een centrale donkerheid; maar het schiet naar alle kanten op met een uitbundige gezondheid.’ (33) De ‘morbide logicist’ kan grimlachen over het heilig mysterie en zoiets onlogisch als vrije wil. Chesterton weet het ook zeer wel, maar hij laat zich niet inpakken. Hij schiet ook niet in een kramp.Ironie met vreugde als wortel Hij weet dat het zaad van het dogma in donkerheid is gehuld, maar dat het ‘gewone’ menselijke leven zich er uit ontplooit. Het doet ons begrijpen waarom de huishoudster een unieke persoon is en waarom zij zinvolle daden kan verrichten. Het ‘dogma dat in donkerheid gehuld is’ is overigens niet een of andere absurde gedachte. Elders wordt wel duidelijk wat Chesterton eronder verstaat. Hij denkt aan de Schepping uit het niets. Hij denkt aan de erfzonde. Hij denkt aan de drie-eenheid, aan menswording en de verlossing. Inderdaad, dat zijn mysteries. Je krijgt er de vinger niet achter. Het zijn echter geen esoterische geheimzinnigheden. Zo schrijft hij over de drie-eenheid: ‘Het hart van de menselijkheid, en vooral van de Europese menselijkheid, is zeker meer ingenomen met de wonderlijke tekens en symbolen die rond het trinitarisch dogma zijn gegroepeerd’ (187). ‘Het drievoudig raadsel is zo troostrijk als wijn en open als een Engels haardvuur; dat hetgeen het intellect verontrust, het hart uiteindelijk tot rust brengt: maar vanuit de woestijn, de droge zandgronden en de hitte van de zon komen de wrede kinderen van de eenzame God – de werkelijke unitariërs die, met het kromzwaard in de hand, de wereld tot een woestenij maken.’ (187)
De bevrijdende lach van de ironie
‘Deze mensen schijnen het bijzonder inspirerend te vinden te hameren op het aambeeld dat de gevangenis erg groot is.’
Behalve niet in een kramp schieten doet Chesterton dus nog wat anders. Hij begint te lachen. Hier meldt zich een alternatieve ironie. De wereld van de christen is een wereld, onder het ‘ruime hemelrond’ (Ps. 19). De ironie die van zijn kant komt, heeft dan ook een andere inhoud. Wie in de ruime wereld van God mag verkeren, ontdekt hoe bekrompen een materialist denkt. Of een evolutionist. Deze bekrompenheid wordt niet minder, naarmate de hypothesen ervan verder worden doorgevoerd. ‘Deze mensen (zoals Spencer, ook een materialist, ajp) schijnen het bijzonder inspirerend te vinden te hameren op het aambeeld dat de gevangenis erg groot is.’ (80) Déze ironie is niet verbeten, het is een ontspannen en bevrijdende, die het punt van de andere partij wel ziet, maar nog veel meer ziet dan alleen dát punt, en die daarom niet van plan is zich vast te vriezen op dit ene punt. Hij heeft een wereld ontvangen waarin het vrij ademen is, een wereld die uiteindelijk past bij het hart van een mens, verondersteld dat dit hart op de rechte plaats zit.
Ironie en het hart van het christelijk geloof
Ironie als expressie van een ruim hart en een daarmee gepaard gaande vrolijke geest, deze ironie heeft als wortel de vreugde. Het is passend om aan het einde van een serie over christelijke ironie hier terecht te komen. Ironie is een veelvormig fenomeen. Het moge op grond van deze jaarserie en deze serie ‘christelijke ironie’ hopelijk genoegzaam duidelijk zijn geworden dat dit fenomeen een eigen plaats heeft binnen het christelijk geloof. Ik zou een stap verder willen gaan en willen beweren dat de ironie pas in de context van het christelijk geloof haar eigenlijke locus heeft gevonden. Binnen een secularistische levensbeschouwing gedijt deze niet. Maar ook binnen het panorama van de religies is het de christelijke die het meest natuurlijk aan de ironie een plaats kan geven. Ook in het jodendom is er plaats voor, maar zolang de Messias nog niet is gekomen is het eerder de Witz dan de lach aan wie de erepalm toekomt. Het boeddhisme kent wel de glimlach van de wijze, die met gesloten ogen, ingekeerd in zichzelf, zich niet laat beroeren door de verwarring van de tijd. De islam kent haar momenten van feest en vrolijkheid, maar in het hart van deze godsdienst is er voor de lach geen plaats. Het christelijk geloof draait om het wonder van de vervulling. Ondanks alle dwaasheid en duisternis van mens en wereld is er het wonder van de kerstnacht. God is mens geworden. Rond Jezus breekt de lach los uit het diepst van de ziel. Het is de lach uit vreugde, die ook kan lachen over de domheid, van zichzelf en van anderen. Het is de lach van de bevrijding, die ook kan lachen over alle bekrompen ideeën en daden van ons mensen. Deze lach komt voort uit een fontein van vreugde.
De vreugde
Ik kan het niet laten het magistrale slot van Orthodoxy te citeren, waarin de vreugde het laatste woord heeft. Chesterton beweert even daarvoor dat verdriet en vreugde beide hun plaats hebben in het menselijk leven, maar dat het er wel om gaat te zien wélke plaats ze hebben. De heiden kent de vreugde en ze ligt in de vele kleine dingen die ‘zo zoet als kleine beekjes ontspringen in de bergen.’ (221) Maar in het middelpunt van het heelal is een zwart gat. Daar ziet hij de goden die slechts despoten zijn, schikgodinnen ‘die dodelijk zijn’. En de christen? Chesterton verwijst naar de middeleeuwer. ‘Wanneer het gaat over de belangrijkste pijler van de kosmos, dan was er meer kosmische tevredenheid in de nauwe en bloedbesmeurde straten van Florence dan in de theaters van Athene of de open tuin van Epictetus.’ (221)
De vreugde die achter deze ‘kosmische tevredenheid’ schuilgaat, was een vreugde die is ontsprongen aan de Zoon des Mensen. Hier volgt het slot van het boek en daarmee het slot van deze serie:
‘Vreugde, de geringe reclameboodschap van het heidendom, is het overweldigende geheim van de christen. (…) De geweldige figuur die de Evangeliën vervult, torent in dit opzicht – zoals in elk ander opzicht – uit boven de denkers die zichzelf ooit groot achtten. Zijn pathos was natuurlijk, bijna gewoon. De stoïcijnen, van vroeger en nu, waren er trots op hun tranen te bedwingen. Hij heeft zijn tranen nooit bedwongen. Hij heeft ze in alle vrijmoedigheid getoond bij daglicht, zoals bij het aanschouwen van zijn geboortestad. Toch hield Hij iets voor zich. Plechtige supermensen en keizerlijke diplomaten zijn er trots op, hun woede in bedwang te kunnen houden. Hij heeft zijn woede nooit beteugeld. Hij gooide meubels van de treden van de tempel en vroeg de mensen hoe zij dachten aan de vloek van de hel te ontkomen. Toch bedwong Hij iets. Ik zeg het met terughoudendheid: er liep door deze overweldigende persoonlijkheid een rode draad, die schuchterheid genoemd moet worden. Er was iets dat hij verborg voor alle mensen wanneer Hij de berg opging om te bidden. Er was iets dat hij voortdurend bedekte door plotselinge stilte of onverwachte afzondering. Er was één ding dat God te groot was om aan ons te laten zien toen Hij op aarde wandelde; en ik heb mij wel eens afgevraagd, of dit wellicht Zijn vreugde zou kunnen zijn.’ (223v)
Er was één ding dat God te groot was om aan ons te laten zien toen Hij op aarde wandelde; en ik heb mij wel eens afgevraagd, of dit wellicht Zijn vreugde zou kunnen zijn.’
Disclaimer: deze bijdrage van Dr. A.J. Plaisier is eerder verschenen in het blad Wapenveld, jaargang 55, nummer 6 (dec. 2005) en is met toestemming van de auteur/uitgever overgenomen. Dr. A.J. Plaisier is een Nederlandse theoloog, predikant en voormalig zendeling. Sinds medio 2008 is hij scriba (secretaris) van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), het grootste protestantse kerkgenootschap van Nederland.