Een bijdrage van: André van Lienden
Chesterton gaat in op allerlei denkbeelden die bloeiden in het begin van de 20e eeuw. Overal heeft hij wel iets op aan te merken. Hij doet dit door allerlei paradoxen te gebruiken, die zijn punt duidelijk maken. “Krankzinnigen hebben hun verstand niet verloren, het is juist het enige wat ze overhebben“. Zo gaat Chesterton in op bijvoorbeeld het materialisme en laat zien dat zulke ideeën het denken van de mens kapot maken. Je kunt niet de rationaliteit van de mens hoog houden en in materialisme geloven.
Chesterton ontdekt dat er iets vreemds met het Christendom is. Het lijkt het centrum van allerlei paradoxen te zijn. Waar de ene persoon de Kerk te rond vind, daar vind de ander de Kerk weer te hoekig. Zo was de Kerk te pessimistisch en ook te optimistisch. Het was te slap, te vrouwelijk, maar ondertussen toch ook te gewelddadig. Chesterton noemt hier enkele zaken die hem deden ontdekken dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat Kerk gewoon in het centrum stond van alles. De Kerk had misschien wel de goede vormen, maar ieder keek er naar met zijn eigen vorm en die was niet hetzelfde, dus had men commentaar.
Vervolgens ziet Chesterton in dat de leer van de Kerk eigenlijk heel belangrijk is geweest. Men heeft aan allerlei schijnbare futiliteiten vastgehouden en daar allerlei scheuringen mee veroorzaakt. Dit was nodig ziet Chesterton nu in. Door maar iets mee te geven aan een dwaalleer ontstaat er altijd nog weer grotere misvattingen die tot grotere problemen zouden leiden.
De tijd waarin Chesterton dit schrijft is een tijd met allerlei nieuwe stromingen: Toryisme, Protestantisme, Calvinisme, Marxisme, Hervorming, etc. “Ruim gesteld mogen we zeggen, dat de vrije gedachte de beste van alle beveiligingen is tegen de vrijheid.” Door de steeds wisselende idealen komen we praktisch gezien nergens en dit lijkt nogal op een slaaf. Maar wel één met het idee van vrijheid. Beter kan de slavendrijver het niet hebben. Wil een ideaal effect hebben, dan moet het vast staan en niet telkens wisselen. Mensen zeggen dat moraal langzaam geëvolueerd is. Hoe moeten we dan iemand vermanen die nu een slavendrijver is? Het gegeven dat hij dit nu doet geeft blijkbaar aan dat zijn moraal dit toestaat. Als er geen eeuwig rechtvaardigheidsbeginsel is, wie zal de tegenwoordige slavendrijver dan aanspreken? Dus ook het morele ideaal moet iets vaststaands zijn.
Naast dit eerste punt van het ideaal van de vooruitgang, is er een tweede punt. Het ideaal moet samengesteld zijn. “Het moet niet de loutere overwinning zijn van één ding, dat al het andere verslindt, liefde of hoogmoed of vrede of avontuur; het moet een schilderij zijn, samengesteld uit deze elementen in hun beste onderlinge evenredigheid en verhouding.” Ook hier was het de Kerk die de beste oplossing bood. Chesterton gaat door met het derde punt.
Om zaken te houden zoals ze zijn, hebben we actie te ondernemen. Willen we ons huis houden zoals ze is, dan moeten we haar onderhouden. Doen we niets, dan verslechterd ze. Zo is het ook met onze samenleving. Er zijn steeds nieuwe ideeën die we omarmen, maar die even later toch weer afgedaan hebben, omdat ze toch ook weer nadelen hebben. Als we slechts geluk hebben, dan worden we lui. Dat is gevaarlijk. We moeten een ideaal hebben. De Val ligt altijd op de loer. Zeker voor de persoon die gelukkig is en tevreden.
De schrijver bespreekt nog allerlei andere onderwerpen waaronder wonderen. Hij laat zien dat het niet de gelovige is, die dogmatisch is, maar dat het de scepticus is. Al met al is het een interessant boek dat eigenlijk nog de nodige overpijnzing verdient nadat je weer een stukje gelezen hebt. Zelf zal ik het later nog eens door gaan lezen, en dan gaan me weer allerlei andere dingen opvallen. G.K. Chesterton wordt wel de man van paradoxen genoemd. Dat maakt hij in dit boek zeker waar.
Disclaimer: deze bijdrage van André van Lienden is eerder verschenen onder de titel ‘Orthodoxie’ op Antispace.nl en is met toestemming van de auteur overgenomen.