Steun ons | Klik hier
Pascal schrijft dat de mens altijd zoekt naar genot, naar geluk. De mens zoekt het in zichzelf, maar vind het niet. In zichzelf is de verlangde rechtvaardigheid niet te vinden, net zo min als de graag gezochte waarheid. De mens ervaart dat hij het geluk buiten zichzelf moet zoeken, zijn hartstochten jagen hem naar buiten.
De rijken zoeken de vervulling van het vlees door het materiële,
De weetgierigen en geleerden zoeken de geest door kennis,
De wijzen, zij zoeken gerechtigheid.
Maar wat men gevonden heeft blijkt voorbijgaand te zijn, tijdelijk. Zowel materiële vervulling, alle kennis en zelfs de (eigen)gerechtigheid. Het verdwijnt als zand door de handen.
De mens ontdekt ook zelf voorbijgaand te zijn. Hij ontdekt al snel dat het geen noodzakelijk wezen is. Zelfs aan de onvervulbaarheid van zijn verlangens merkt hij dat. Zijn bestaan kent geen noodzaak. Hij had er ook niet kunnen zijn. Maar in de natuur bemerkt hij een noodzakelijk, eeuwig en oneindig wezen, welke om en in hem is. Maar niet door hem.
God heerst over alles en in Hem en tot Hem is alles. Zonder God vind je hoogmoed. Zoek God, vind alles.
Dit is dan de tweeslachtigheid van de mens:
Zoek het in jezelf en vind ongerechtigheid en onwaarheid (leugen)
Zoek het buiten jezelf en vind tijdelijk geluk.
Zoek het in God en vind het zowel in als buiten jezelf, duurzaam in hem.
Het geluk is niet buiten ons en niet in ons. Het is in God, zowel buiten als in ons. En in Hem vinden wij onze noodzaak.
Gearceerde delen zijn geparafraseerd naar Blaise Pascal, Gedachten, Artikel 7, 296 – 302.