Op een laaggelegen plaats aan zee lag het idyllische en welvarende dorp. De dorpelingen hadden het goed en vermaakten zich met brood en spelen. Tot er op zekere dag donkere wolken samentrokken en er zich iets voordeed wat geen dorpeling in honderd jaar had kunnen bedenken.
Een monster was gezien! Een afschrikwekkend en dodelijk monster. Rondwarend in de bossen rond het dorp. En de dorpelingen werden angstig, heel angstig. En niet alleen dit dorp voelde de uitgaande dreiging van het monster, ook in omliggende dorpen maakt de paniek zich meester van de harten en het verstand van de dorpelingen. Het monster bleek in staat zich razendsnel te verplaatsen. Het leek wel of het kon vliegen.
Natuurlijk was de eerste gedachte van de dorpelingen het monster te doden. Maar het monster zelf kon zich daar slecht in vinden. Bij elke poging het monster voor altijd de mond te snoeren splitste het beest zich op en verdween het veranderd en gevaarlijker dan ooit in het diepe woud, om op meer plekken gelijktijdig de dorpen te bezoeken.
Het monster viel vooral de ouderen en zwakken aan en stak ze met zijn dodelijk gif tot de dood er op volgde. Soms ook had het trek in vette hap en zocht het naar wat meer gespekte beenderen. De burgemeester van het dorp was een pragmatisch man en stuurde direct enkele decreten uit. De dorpelingen mocht niet meer:
- op straat blijven staan praten
- in het donker naar buiten
- Naar school of werk
De burgemeester, praktisch als hij was, kocht meteen al het tegengif op uit de omgeving. Zoveel hij maar betalen kon, uit de schatkist weliswaar. Want het beest kon dan wel niet worden gedood, zijn dodelijke aanvallen konden worden gestopt. Wat een doortastendheid, wat een vooruitziende blik, wat een held! Een redder was geboren, en redding nabij.
De dorpelingen juichten!
Ondertussen werd de sfeer in het dorp noodzakelijkerwijs wat grimmiger. Ouderen werden niet meer bezocht uit angst het beest te lokken. Sterven werd eenzamer en medemenselijkheid sober. Er was meer nood, maar hulp moest worden uitgesteld. Dat kon niet anders. De dokter en begrafenisondernemer hadden wel wat anders te doen dan ouderwets gebroken armen te verbinden, somberheid te verhelpen of reguliere doden te begraven. Kinderen kunnen een levenlang leren, feesten kunnen wachten, het cafe en de winkelstraat moeten maar even dicht.
Dergelijke noden kunnen allemaal worden uitgesteld en is tenslotte een kleine bijdrage voor de goede zaak; de bescherming van de zwakken! Dit alles gaf dan ook eenheid, een gezamenlijk doel, een vijand. Ja zelfs een meer zinvol leven. Angst bindt werkelijk samen.
Dorpelingen die toch naar het werk gingen of op straat een praatje maakten werden direct aangesproken. Ze lokten hiermee tenslotte het beest naar het dorp. De burgemeester installeerde een speciale brievenbus op het dorpsplein waarin je namen van overtreders kon posten. Wetten werden aangepast om de burgemeester meer vrijheid te geven op te treden tegen deze asocialen, om deze parasieten van het (toekomstig) goede dorpsleven te beboeten.
Ondertussen vermeerderde het beest, werd het groter en angstaanjagender. Dat bleek wel uit de analyses van de situatie die de burgemeester liet maken. En op een groot doek op het dorpsplein werden de uitslagen dagelijks kenbaar gemaakt:
‘50 mensen zijn gestoken; 10 meer dan vorige week. Een zorgelijke toename van 20% die wij goed blijven monitoren. Meer maatregelen zullen volgen voor uw veiligheid.
10 dorpelingen zijn gestorven waarvan 2 gestoken door het monster. Het monster heeft ze gedood. Dat is monsterlijk, wij bepalen zelf wel waar onze dorpelingen wel of niet aan sterven.
Om die reden zal ieder die gevaar loopt preventief tegengif toegediend krijgen. Plus ieder die het monster kan lokken naar hen die gevaar lopen. Iedereen ontvangt tegengif.
We doen dit met elkaar, voor elkaar!
De dorpelingen juichten!
De mensen spraken erover, de krant schreef erover. Er was grote eenheid in deze strijd tegen het monster. Wel waren er de ‘intellectueel minder-bedeelde’ dorpsgenoten, bij voorbaat verdachte figuren met afwijkende denkbeelden. (Overigens werd elke afwijkende mening verdacht want cijfers liegen niet, feiten zijn onweerspreekbaar, conclusies, geen mening maar wetenschap.) En deze onbewogen, gedegen en niet-tegenspraak duldende wetenschap beval ontegenzeggelijk De Waarheid.
Toch waarde er een klein gedichtje rond:
Eens was er een monster welk een wespennest bleek Het grootste kwaad, niet de angelsteek Verward als in Socrates grot Waar schaduw werkelijkheid leek
Het kwam overigens ook door deze complot-minnende, opruiende overtreders en dorpsgekken dat de maatregelen van de burgemeester langer moesten worden aangehouden. Ook hier voorzag de geliefde burgervader zoals aangekondigd in de door hem als enig mogelijk voorgestelde oplossing; tegengif, tegengif, tegengif!
De dokterspraktijk, die een tijd overvol had gelegen met mensen die ernstig gestoken waren, gaf heldere signalen door aan de burgemeester en voorzag in de nodige inzichten. Op de praktijk was overigens eerder flink bezuinigd wat – nooit hardop uitgesproken – wat Kierkegaards aandeed:
De ouderdom realiseert de dromen van de jeugd: dat ziet men aan de burgemeester, in zijn jonge jaren daalden de kosten door de afbouw van zorgbedden, op zijn oude dag had hij zorgen omdat hij geen bed meer had.
Overigens voorzag de burgemeester zich graag van de aangeleverde biomedische inzichten, data-analyses en statistieken. Met name van diegene die zijn vermoedens bevestigden. Zijn dagelijks bestuur liet hij als ware technocraat dan ook leiden door wetenschappers – en de wetenschappers putten uit de inzichten van zijn bestuur. Niets ging zijn technocratisch hart ver genoeg. Hij laat zijn neus nog snuiten door een gediplomeerd verpleegkundige en de mening van zijn vrouw verneemt hij van de wetenschap (Chesterton).
De dorpsbewoners in alle dorpen namen het tegengif en werden er dronken van. Ze wilden vaker en meer om de angst maar te sussen en terug te kunnen naar het oude leven. Het leven zonder monster, zonder doodssteken. Een leven met ouders, kinderen en kleinkinderen. Het tegengif zorgde voor een tandeloos monster, dat bijten maar niet doden kon. En langzaam maar zeker keerde de rust terug doordat de burgemeester genoeg controle hield, maatregelen stelde wanneer nodig en niemand het dorp in of uit kon zonder tegengif-bewijs. Het leek bijna weer 1984.
De dorpelingen juichten!
Het beest is nooit gevangen, dwaalt nog immer rond. En zijn naam was Lichtkrans.