Een bijdrage van: Joop Wigman
De eerste twee hoofdstukken van G.K. Chesterton: De man die Donderdag was zijn met toestemming van de auteur/uitgever op Chesterton.nu geplaatst. Hier het tweede hoofdstuk uit het boek: Het geheim van Gabriel Syme.
De man die donderdag was
Hoofdstuk 2 – Het geheim van Gabriel Syme
<< Lees ook Hoofdstuk 1: De twee dichters van Saffron Park
Het rijtuig stopte voor een bijzonder armzalig en smerig uitziend kroegje, waarin Gregory zijn metgezel haastig binnenloodste. Ze gingen zitten aan een houten tafel vol vlekken, op een houten poot. De ruimte was zo klein en donker, dat van de aangeroepen bediende weinig meer te zien was dan een vage en duistere indruk van iets omvangrijks met een baard.
‘Wil je wat eten?’ vroeg Gregory beleefd. ‘De paté de foie gras is niet best hier, maar het wild kan ik je aanbevelen.’
Syme hoorde de opmerking aan zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, in de veronderstelling dat het een grapje was. In die geest zei hij dan ook met welopgevoede onverschilligheid: ‘Oh, breng mij maar wat kreeftmayonaise.’
Tot zijn onbeschrijflijke verbazing zei de man enkel: ‘Zoals u wilt, mijnheer.’ En hij vertrok, kennelijk om het te halen.
‘Wat wil je drinken?’ vroeg Gregory vervolgens op dezelfde onverschillige doch verontschuldigende toon. ‘Ik neem zelf alleen maar een Crême de menthe, ik heb namelijk al gegeten. De champagne is echter beslist te vertrouwen. Sta me toe je met minstens een halve fles Pommery te laten beginnen.’
‘Dank je!’ zei de bewegingsloze Syme. ‘Je bent erg gul.’
Zijn verdere pogingen om een gesprek te beginnen, enigszins chaotisch, werden uiteindelijk afgekapt toen als een donderslag bij heldere hemel de kreeft op tafel verscheen. Syme proefde ervan en vond hem bijzonder goed. Vervolgens begon hij met grote snelheid en smaak te eten.
‘Vergeef me als ik er nogal zichtbaar van geniet,’ zei hij glimlachend tegen Gregory. ‘Ik heb niet vaak het geluk een droom als deze te hebben. Het is nieuw voor mij dat een nachtmerrie aanleiding is voor een bord kreeft. Meestal is het andersom.’
‘Je slaapt echt niet, dat verzeker ik je,’ zei Gregory. ‘Integendeel, je staat vlak voor het meest reeële en opwindende ogenblik van je bestaan. Ah, daar is je champagne. Ik geef toe dat er, laten we zeggen, een kleine tegenstelling kan bestaan tussen het interieur van dit voortreffelijke hotel en zijn eenvoudige en pretentieloze buitenkant. Maar dat is enkel onze bescheidenheid. Wij zijn de meest bescheiden mensen ter wereld.’
‘En wie zijn wij dan wel? vroeg Syme terwijl hij zijn glas leegdronk.
‘Oh, dat is heel eenvoudig,’ antwoordde Gregory. ‘Wij zijn de serieuze anarchisten waarin jij niet gelooft.’
‘Nou,’ zei Syme kortaf, ‘jullie zorgen in ieder geval goed voor jezelf wat drank betreft!’
‘Ja, wij nemen alles serieus,’ antwoordde Gregory.
Waaraan hij na een pauze toevoegde:
‘Als deze tafel over enkele ogenblikken begint te draaien, wijt dat dan niet aan de hoeveelheid champagne die je hebt gedronken. Ik zou niet willen dat je onrechtvaardig was ten opzichte van jezelf.’
‘Wel, als ik niet dronken ben dan ben ik gek,’ antwoordde Syme doodkalm. ‘Maar ik neem aan dat ik me mag gedragen als heer, onverschillig de toestand waarin ik me bevind. Mag ik roken?’
‘Jazeker,’ zei Gregory en haalde een sigarenkoker tevoorschijn, ‘neem er een van mij.’
Syme pakte de sigaar aan, knipte het topje eraf met een sigarenknipper uit zijn vestzakje, nam hem in zijn mond, stak hem langzaam aan en blies een lange rookwolk uit. Het sierde hem niet weinig dat hij deze rite met grote zelfbeheersing uitvoerde, want hij was er nauwelijks mee begonnen of de tafel waaraan hij zat begon te draaien; eerst langzaam en daarna snel, als in een krankzinnige séance.
‘Trek je er maar niets van aan,’ zei Gregory, ‘het is een soort schroef.’
‘Inderdaad,’ zei Syme rustig, ‘een soort schroef. Hoe eenvoudig!’
Het volgende ogenblik steeg de rook van zijn sigaar, die tot dan toe slingerend in de ruimte had gehangen, recht omhoog als uit een fabriekspijp, en beiden schoten met stoel en tafel dwars door de vloer heen, alsof de aarde ze verzwolg. Ze ratelden door een soort schoorsteen naar beneden met de snelheid van een losgeslagen lift en kwamen met een bons op de bodem terecht. Maar toen Gregory een paar deuren opengooide en een rood onderaards licht binnenliet, zat Syme nog steeds kalm te roken met zijn benen over elkaar geslagen; hij had geen spier van zijn gezicht vertrokken.
Gregory ging hem voor door een lange gewelfde gang waar aan het eind een rood licht scheen. Het was een enorme dieprode lantaarn, bijna zo groot als een open haard en bevestigd boven een kleine, maar zware ijzeren deur. In de deur was een soort luikje of traliewerk waarop Gregory vijf keer klopte. Een zware stem met een buitenlands accent vroeg wie hij was. Hierop gaf hij het meer of minder onverwachte antwoord: ‘Mr. Joseph Chamberlain’. Er kwam beweging in de zware schanieren; het was duidelijk een wachtwoord geweest. Achter de deur glom de gang alsof hij bekleed was met een stalen traliewerk. Toen hij beter keek, zag Syme dat het glimmende patroon in werkelijkheid rijen en rijen geweren en pistolen waren, kriskras door elkaar opgehangen.
‘Ik moet je excuses vragen voor al deze formaliteiten,’ zei Gregory, ‘we moeten hier erg streng zijn.’
‘Oh, je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zei Syme. ‘Ik ken je hartstocht voor wetten en regels,’ en hij stapte de gang met de stalen wapens aan de muren binnen. Met zijn lange blonde haar en zijn fatterige pak leek hij terwijl hij door die glimmende laan van de dood liep een uitzonderlijk frêle en fantasierijke gestalte.
Ze gingen verscheidene andere gangen door en kwamen ten slotte in een vreemde stalen kamer met gebogen muren, bijna bolrond van vorm, die door rijen banken echter het aanzien had van een collegezaal. Er waren in deze zaal geen geweren of pistolen, maar overal aan de muren hingen nog twijfelachtiger en schrikaanjagender vormen die eruit zagen als bollen van stalen planten of eieren van stalen vogels. Het waren bommen. De kamer zelf leek trouwens op de binnenkant van een bom. Syme tikte tegen de muur de as van zijn sigaar af en ging naar binnen.
‘En nu, mijn beste Mr. Syme,’ zei Gregory terwijl hij breeduit plaatsnam op de bank onder de grootste bom, ‘nu we gezellig bij elkaar zijn, moeten we eens serieus praten. Er bestaan geen woorden die kunnen verklaren waarom ik je hier gebracht heb. Het was een van die onverklaarbare impulsen, zoals van een rots springen of verliefd worden. Laat het voldoende zijn te zeggen dat je een onuitstaanbare, irritante kerel was, en eerlijk gezegd ben je dat nog steeds. Ik zou wel twintig beloftes tot geheimhouding willen breken om te mogen horen hoe jij een toontje lager zingt. De arrogantie waarmee jij een sigaar aansteekt zou een priester zijn biechtgeheim doen vergeten. Welnu, je zei zeker te weten dat ik geen serieuze anarchist zou zijn. Maakt dit hier soms geen serieuze indruk?’
‘Er lijkt inderdaad een of andere bedoeling te schuilen achter al deze vrolijkheid,’ gaf Syme toe, ‘maar mag ik je een tweetal vragen stellen? Je hoeft niet bang te zijn mij inlichtingen te verschaffen, want zoals je je zult herinneren heb je mij wijselijk de belofte ontlokt niets aan de politie te vertellen, een belofte die ik zeker zal nakomen. Het is daarom meer uit nieuwsgierigheid dat ik mijn vragen stel. Ten eerste, wat is de bedoeling van dit alles? Wat is jullie doel? Wil je een eind maken aan de regering?’
‘Een eind maken aan God!’ zei Gregory met de ogen van een fanaat. ‘Wij willen niet enkel een paar tirannieke opvattingen en politievoorschriften afschaffen; dat soort anarchisme bestaat wel, maar is meer het werk van Non-conformisten. Wij daarentegen graven dieper en zullen je nog hoger de lucht in blazen. Wij wensen het bestaan te ontkennen van al die willekeurige verschillen tussen deugd en ondeugd, tussen eer en verraad, die de gewone rebellen wel erkennen. De dwaze romantici van de Franse Revolutie spraken over de Rechten van de Mens! Wij haten rechten en wij haten onrechten. Wij hebben recht en onrecht afgeschaft.’
‘En rechts en links,’ zei Syme enthousiast. ‘Ik hoop dat jullie die ook afschaffen, want daar heb ik veel meer moeite mee.’
‘Je had het over een tweede vraag,’ zei Gregory snel.
‘Graag,’ hernam Syme. ‘In al jullie daden en plaatsen van samenkomst zit iets van een wetenschappelijk aandoende geheimzinnigheid. Ik heb een tante die boven een winkel woont, maar dit is de eerste keer dat ik mensen ontmoet die er de voorkeur aan geven onder een café te wonen. Er is een ijzeren deur waar je niet voorbij komt zonder jezelf te verlagen door je “Mr. Chamberlain” te noemen. Je omgeeft je met stalen werktuigen die, als ik het zeggen mag, deze plek eerder indrukwekkend dan gezellig maken. Mag ik vragen: waarom, gezien al die moeite die je je getroost hebt om jezelf te verstoppen in de ingewanden van de aarde, loop je met heel je geheim te koop door tegen iedere willekeurige juffrouw van Saffron Park over het anarchisme te praten?’
Gregory glimlachte.
‘Het antwoord is simpel,’ zei hij. ‘Ik heb je verteld dat ik een serieuze anarchist ben en jij geloofde me niet. En zij geloven me ook niet. Tenzij ik ze naar deze helse kamer breng, zullen ze me nooit geloven.’
Syme rookte bedachtzaam en keek hem belangstellend aan. Gregory ging verder.
‘De geschiedenis van mijn geval zal je misschien amuseren,’ zei hij. ‘Toen ik net een van de Nieuwe Anarchisten was geworden, probeerde ik allerlei respectabele vermommingen. Ik kleedde me als bisschop. Ik las alles over bisschoppen in onze anarchistische pamfletten, zoals Het Bijgeloof een Vampier en Roofpriesters. Ik begreep daaruit dat bisschoppen rare, verschrikkelijke oude mannen zijn die een vreselijk geheim voor de mensheid verborgen houden. Ik was echter verkeerd voorgelicht. Toen ik voor het eerst in bisschopskleding in een salon verscheen en met donderende stem riep “Op je knieën, op je knieën, zondaars!” ontdekten ze op een of andere manier dat ik helemaal geen bisschop was. Ik werd onmiddellijk ontmaskerd. Ik heb me toen voorgedaan als miljonair, maar verdedigde het kapitaal met zoveel intelligentie dat zelfs een dwaas kon zien dat ik in feite straatarm was. Daarna heb ik het als majoor geprobeerd. Nu ben ik een zeer menslievend persoon, maar ik ben, mag ik hopen, intelligent genoeg om het standpunt te begrijpen van degenen die zoals Nietzsche bewondering hebben voor geweld; de trotse, dwaze, onvermijdelijke oorlog en zo, je weet wel. Ik wierp me volledig op het “majoor zijn”. Ik trok mijn sabel en zwaaide er zonder ophouden mee in het rond. Ik riep: “bloed” zoals een man om wijn roept. Ik zei vaak “Laat de zwakken omkomen, zo is de wet.” Wel, het schijnt dat majoors zoiets niet doen. Ik werd weer ontmaskerd. Ten slotte ging ik in wanhoop naar de president van de Centrale Anarchistische Raad, onze voornaamste man in Europa.’
‘Hoe heet hij?’ vroeg Syme.
‘Daar zul je nooit achter komen,’ antwoordde Gregory. ‘Dat is zijn grootheid. Caesar en Napoleon gebruikten al hun genialiteit opdat er over hen gesproken zou worden, en er werd ook over hen gesproken. Hij daarentegen gebruikt al zijn genialiteit opdat niemand over hem zal spreken, en er wordt dan ook niet over hem gesproken. Je kunt echter geen vijf minuten met hem in een kamer zijn zonder te voelen dat Caesar en Napoleon kleuters in zijn handen zouden zijn geweest.’
Hij zweeg en trok een ogenblik bleek weg; vervolgens hervatte hij:
‘Maar wanneer hij een advies geeft, is het altijd zo verrassend als een epigram en tegelijkertijd zo praktisch als de Bank of England. Ik vroeg hem: “In welke vermomming zou ik me voor de wereld kunnen verbergen? Wat is fatsoenlijker dan bisschop of majoor?” Hij keek me aan met zijn grote maar ondoorgrondelijke gezicht. “Je wilt een veilige vermomming? Je wilt zodanig gekleed gaan dat je ongevaarlijk lijkt, kleding waarin niemand een bom zal vermoeden?” Ik knikte. Plotseling verhief hij zijn luide stem. “Wel, vermom je dan alsanarchist, stommeling!” Hij brulde zo hard dat de kamer begon te schudden. “Dan zal niemand ooit op het idee komen dat je iets gevaarlijks van plan bent.” En hij draaide zonder verder een woord te zeggen zijn brede rug naar me toe. Ik volgde zijn raad op en heb het nooit betreurd. Ik preekte dag en nacht bloed en moord tegen die vrouwen, en -mijn goeie God!- ze lieten me hun kinderwagens duwen.’
Syme keek hem aan met iets van achting in zijn grote blauwe ogen.
‘Ik trapte er ook in,’ zei hij. ‘Het is inderdaad een slimme truc.’
Na korte tijd vroeg hij:
‘Hoe noemen jullie die geweldige president van jullie?’
‘We noemen hem gewoonlijk Zondag,’ antwoordde Gregory simpel. ‘Je moet weten dat er zeven leden in de Centrale Anarchistische Raad zitten, die worden aangeduid met de namen van de week. Hij wordt Zondag genoemd, sommigen noemen hem Bloedige Zondag. Het is merkwaardig dat je dit ter sprake brengt, want juist vandaag -de dag waarop je, als ik dat zo mag zeggen, kwam binnenvallen- is de avond waarop onze Londense tak, die in deze kamer bijeenkomt, zijn afgevaardigde in de Raad moet kiezen om een vacature te vervullen. De man die tot op heden een tijdje met verve en algemene instemming de moeilijke rol van Donderdag vervuld heeft, is plotseling overleden. Daarom hebben we juist vanavond een bijeenkomst om zijn opvolger te kiezen.’
Hij stond op en liep met een verlegen glimlach de kamer door.
‘Ik heb soms het gevoel alsof je mijn moeder bent, Syme,’ zei hij terloops. ‘Nu je beloofd hebt het niemand te zullen vertellen, heb ik het gevoel dat ik je alles kan toevertrouwen. Ik zal je dus iets toevertrouwen dat ik niet met zoveel woorden zou willen vertellen aan de anarchisten die over tien minuten deze kamer zullen betreden. We zullen uiteraard een soort verkiezing houden, maar ik heb geen bezwaar je te vertellen dat de uitkomst al zo goed als zeker is.’ Hij keek een ogenblik bescheiden voor zich uit. ‘Het is bijna zeker dat ik de nieuwe Donderdag zal worden.’
‘Beste kerel,’ zei Syme hartelijk, ‘mijn gelukwensen. Een fraai vooruitzicht!’
‘Gregory glimlachte wat misprijzend en liep snel pratend door de kamer.
‘In feite ligt alles al voor me klaar op deze tafel,’ zei hij. ‘Het zal waarschijnlijk de kortst mogelijke plechtigheid worden.’
Syme liep naar de tafel en zag daar een wandelstok die bij nader onderzoek een verborgen zwaard bevatte, en verder een grote Colt-revolver, een broodtrommeltje en een enorme fles cognac. Over de stoel naast de tafel hing een zwaar ogende mantel of cape.
‘Ik hoef alleen maar de verkiezing af te wachten,’ ging Gregory opgewekt verder, ‘en dan pak ik de jas en de stok op, stop alle andere dingen in mijn zak en verdwijn door de deur van dit café, die uitkomt op de rivier waar een stoomboot op me ligt te wachten. En dan, ja dan: de grote vreugde Donderdag te zijn!’ Hij sloeg zijn handen in elkaar.
Syme, die inmiddels weer met zijn gebruikelijke schaamteloze laksheid was gaan zitten, stond op met een ongebruikelijke aarzeling.
‘Hoe komt het toch,’ sprak hij vaag, ‘dat ik denk dat je een aardige vent bent? Waarom ben ik zonder meer op je gesteld, Gregory?’ Hij zweeg even en zei toen met een nieuw soort nieuwsgierigheid: ‘Zou het komen omdat je zo’n stommeling bent?’
Hij dacht weer zwijgend na en riep toen uit:
‘Maar verdorie! Zoiets raars heb ik van mijn leven nog niet meegemaakt, en ik zal dienovereenkomstig handelen. Gregory, ik heb je een belofte gedaan voordat ik hierheen kwam. Die belofte zou ik zelfs op de pijnbank nog nakomen. Wil jij ter wille van mijn veiligheid een zelfde kleine belofte doen?’
‘Een belofte?’ vroeg Gregory verbaasd.
‘Ja,’ zei Syme doodernstig, ‘een belofte. Ik heb gezworen dat ik jouw geheim niet aan de politie zal vertellen. Wil jij zweren, bij de Mensheid of een andere beestachtige zaak waarin je mocht geloven, dat je mijn geheim niet aan de anarchisten zult vertellen?’
‘Jouw geheim?’ vroeg Gregory. ‘Heb jij een geheim?’
‘Ja,’ zei Syme, ‘ik heb een geheim.’ En even later: ‘Zul je het zweren?’
Gregory keek hem enkele ogenblikken ernstig aan en zei toen plotseling:
‘Je moet me betoverd hebben, maar ik ben razend nieuwsgierig naar je. Ja, ik zweer de anarchisten niets te vertellen van wat je me zult zeggen. Maar denk erom, ze zullen over een paar minuten hier zijn.’
Syme kwam langzaam overeind en stak zijn lange, witte handen in zijn diepe, grijze broekzakken. Bijna op hetzelfde moment werd er vijfmaal op de deur geklopt, wat duidde op de komst van de eerste samenzweerder.
‘Wel,’ zei Syme langzaam, ‘ik weet niet hoe ik de waarheid sneller kan vertellen dan door je te zeggen dat jouw vermomming als onschuldige dichter niet is voorbehouden aan jou en je President. Bij Scotland Yard kennen we hem ook al een tijdje.’
Gregory probeerde overeind te springen, maar faalde drie keer.
‘Wat zeg je nou?’ vroeg hij met een onmenselijke stem.
‘Ja,’ zei Syme kalm, ‘ik ben een detective. Maar ik geloof dat ik je vrienden aan hoor komen.’
Achter de deur klonk een mompelend ‘Mr. Chamberlain’. Het werd twee of driemaal herhaald en daarna nog eens dertig keer, en je kon de menigte Joseph Chamberlains door de gang horen aankomen.
Disclaimer: dit eerste hoofdstuk uit De man die donderdag was (2000) is uit het Engels vertaald door Joop Wigman en verschenen bij MKW uitgevers. Dit hoofdstuk is met toestemming van de auteur/uitgever op Chesterton.nu geplaatst.