Vandaag was ik weer eens in de kerk. Het deed me denken aan de kerk van mijn jeugd. Maar dan in een ouder, prachtig middeleeuws kerkgebouw. Een ervaring van zowel vervreemding als heiliging.
Buiten de hoge raambogen, naar binnen kijken lukt niet. Haar ziel maakt zich niet kenbaar door het opzien naar haar ogen. Je moet eerst naar binnen. Van binnenuit kan door de ogen wel naar buiten gekeken worden en is door het glas-en-lood het kleurenspel te zien, als de zon er doorheen wil schijnen. Alsof de kerk een roze bril geeft om verliefd mee om je heen te zien.
Binnen is het indrukwekkend hoog gewelf verantwoordelijk voor het laten voelen van de nietigheid van de mens. Het maakt een mystiek wakker van ruimte en stilstaande tijd. Of de relativiteit van tijd. Als een hemelgewelf laat het opkijken naar het hogere, waar in de tijd dan ook. Het gebouw verbindt, als oude paden, aan gelovigen van weleer. De kerk door de tijd heen.
Het plechtig, archaïsch taalgebruik dat om de oren klotst doet het ook geweld, als ik de kinderen ‘nochtans’ en ‘den discipel’ al lispelend hoor voordragen, dan weer is het weldadig als de rijkheid van taal haar finesse door laat dringen in de verfijning van gedachten.
Het afsteken van de mens tegen deze eeuwenoude achtergrond legt nadruk op haar tijdelijkheid, met haar kleuren en walmen. En kruinen. Want achterom kijken hoort niet, er moet vooruit gezien worden. Omgeven door mensen kun je hier toch anoniem en eenzaam aanwezig zijn. Ongezien opgaan in getal.
Wat de walmen aangaat schreef ik eerder in mijn aantekeningen eens: ‘van wat een goddelijke ervaring had kunnen zijn, werd mij met name één ding gewaar: de verstikkende benauwdheid van welriekend parfum in hoeveelheden die de geur deed verstommen tot de eenparige walm der gegoede midden klasse.’ Vooral het sarcasme en mijn ongeestelijke houding springen hier natuurlijk uit naar voren, maar in mijn eigen verweer: ook hoe snel ik afgeleid ben. In suggestie kan ik toch ook niet laten voor te dragen het parfumeren slechts sporadisch en enkel in gepaste hoeveelheden op te brengen. De grotere hoeveelheden kunnen we zo bewaren voor Jezus, samen met onze tranen.
Soms gedragen door het kwellende gebulder van een duivelse blaaspijp, met de onnavolgbare melodieën en – net te slepend – ritme, probeert de organist samenzang af te dwingen. Bulderend wordt het gezang overdonderd, zodat nog nauwelijks zelfs ook maar het eigen zingen hoorbaar is.
En temidden van al dat taalkundig, muzikaal en architectonisch geweld – ankerpunten. Niet zozeer in het esthetische, maar meedeinend, of meer nog; resonerend, op de ritmiek van het sacrale. Een rustpunt. Is het een spannen van de boog om een goed gerichte pijl af te schieten, of is het juist het ontwinden van het dagelijkse? Het lijkt beide tegelijkertijd. Als het oog van een orkaan, waar het stil is en stil staat, terwijl er omheen alles draait, beweegt en wordt meegezogen. Zodat er niets overblijft dan ik en God. God en ik.
De hele kakofonie blijkt een symfonie geworden.
De gebruikte foto is een bewerking van de kerk van Brakel, origineel gevonden op Vierheerlijkheden.nl