De maan. Wat een vreemd object eigenlijk. Zo losjes hangend in de lucht. Lichtgevend zonder er zelf de bron van te zijn. Een onleefbaar stuk materie, onbereikbaar en levenloos maar toch zo duidelijk aanwezig.
Het deed me denken aan (ik geef toe: een nogal voor de hand liggende) analogie tussen Jezus en zijn volgelingen. Voor de hand liggend, maar toch kan zo’n spontane gedachte je weer even wijzen op aspecten van God, de wereld, jezelf en de relatie daartussen. Alsof God zelf je even op iets voor jou belangrijks wijst.
Voor mij was dit zo’n geval. Ik kan mezelf en mijn bezigheden soms als bevreemdend ervaren. Alsof ik van een afstand naar mezelf kijk en me afvraag: ‘Is dit wat er toe doet?’, ‘Is dit wie ik wil zijn?’. Ook kan er het calvinistische ‘zou ik inmiddels niet wat meer op Jezus moeten lijken?’ om de hoek komen kijken op dit soort momenten.
En dan dat beeld van die maan op de terugweg van werk naar huis. Alsof er gezegd werd: zie je de maan? Het kan niet schijnen uit zichzelf, en dat is ook helemaal niet de bedoeling. De bedoeling van de maan is dat het de zon reflecteert. Je hoeft en kunt het niet uit jezelf doen. Je hoeft slechts met het Licht te leven om in het duister te kunnen schijnen. En dan kom je, net als de maan, tot je doel door te zijn zoals en waarvoor je bedoeld bent.
Jullie zijn het licht in de wereld. (Mat.5:14)