Steun ons | Klik hier
God is onveranderd en zijn is wet eeuwig. Daarmee wil ik deze afsluitende blog over dit onderwerp starten. Het is een statement waar ik volledig achtersta, maar wat niet eenzijdig is op te vatten. Ik hoorde eens iemand zeggen dat God niet is veranderd en daarom zijn wet ook niet, Hij heeft er tenslotte geen andere kijk op gekregen. Maar het is anders: God is niet veranderd, maar de mens.
Niet God is veranderd, maar de positie van de mens ten opzichte van God.
Zo krijgt een jong kind veel directe nabijheid (Adam), een opgroeiend kind duidelijke regels (Israël in de woestijn) en een puber steeds meer ruimte èn de daarbij behorende verantwoordelijkheid (Pinksteren, denk eens aan Ananias en Safira). Hiermee wil ik niet zeggen dat de mens nu meer gegroeid is, maar dat zijn omgang met God is veranderd. Zo is er in Genesis een directe omgang met God buiten de mens – vervolgens via Mozes en wetten buiten de mens – naar Jezus en zijn wil in de mens. Nu is niet meer Mozes, maar Jezus de middelaar. God verlangt nog steeds naar de omgang van het begin, maar de zonde staat in de weg. De mens heeft zich overgegeven aan de listen van de slang en laat zich door zonde heersen. De wet heeft de mens daarop gewezen waardoor we Jezus kunnen aanvaarden als nieuwe wet.
De makkelijke weg is dan ook denken alles te mogen of – de andere kant van de medaille – te denken slechts regels te mogen volgen. Een weg met vrijheid in verantwoordelijkheid blijkt veel moeilijker, meer onzeker. Het doet aanspraak op de verantwoordelijkheid, op het maken van eigen keuzes.
Dat God de mens zèlf wil leiden, maar ook de verantwoordelijkheden (en consequenties) bij hen terug legt zie je bijvoorbeeld terug in 1 Sam 8:7. Daar vraagt het volk aan Samuel een koning, terwijl God zelf een ander plan had. Samuel bespreekt dit voorstel van het volk met God, waarop Samuel het volgende antwoord krijgt: Luister naar het volk en doe wat ze van je vragen. Want ze hebben niet jou aan de kant geschoven, maar Mij. Ze willen Mij niet als Koning hebben. God beweegt hier mee, maar maakt ook de consequentie van die keuze vooraf bekend aan het volk.
Vrijheid komt altijd met verantwoordelijkheid en consequentie. Ik schreef in het vorige blog al ‘vrij van de wet betekent gebondenheid aan Christus’. Dat heeft te maken met onze (vrije) wil.
Om onze wil aan God te kunnen onderwerpen, moeten we een wil hebben, en die moet op bepaalde dingen gericht zijn. – C.S. Lewis (uit: ‘Het probleem van het lijden’)
De wil
Als we nadenken over de wet is het niet alleen van belang na te gaan over welke wet(ten) we het hebben, zoals we in voorgaande blogs hebben gezien, maar ook voor wie deze zijn. Het is voor mij helemaal niet de vraag of de wet nog geldig is: de wet is eeuwig en onveranderd. De vraag is of ik mij er aan moet onderwerpen.
Het is niet de vraag òf de wet nog geldig is, maar voor wie hij geldig is.
Je hoort vaak zeggen dat de mens een ‘vrije wil’ heeft om te kiezen – ik zeg het zelf met enige regelmaat – maar als je er goed naar kijkt dan is de vrije wil zo vrij nog niet. Misschien kunnen we beter stellen dat de mens een ‘wil’ heeft. Een wil hebben is de mogelijkheid om keuzes te maken – maar niet vanuit volstrekte vrijheid. De ‘vrije wil’ van de mens is een keuze kunnen maken waaraan het onderworpen wil zijn. Of, zoals Lewis zegt, waarop deze gericht is. Maar, onderworpen waaraan? Vanuit de brief aan de Romeinen lees ik vier mogelijkheden:
- onderworpen aan de natuur
- onderworpen aan de wet – zonder deze te kennen
- onderworpen aan de wet
- onderworpen aan de Geest
Ergens aan onderworpen te zijn heeft in hedendaagse oren misschien een wat negatieve klank, maar denk eens aan Jezus’ woorden als hij zegt: ‘Mijn juk is zacht, mijn last is licht’ (Mat.11:29,30). Dat heeft natuurlijk een wat andere context, maar het illustreert wel dat als we Jezus willen volgen we niet worden verlost van het één, zonder het ander er voor terug te krijgen. Een volledig vrije wil hebben we niet, de wil moet ergens op gericht zijn. De kern en het doel van de wil is dan ook niet mijn ‘ik’ en mijn zelfverwerkelijking, maar het onderwerp waarop het zich richt.
In deze vier mogelijkheden voor de mens om zich te onderwerpen zit ook een hiërarchie. Zonder Jezus, zonder de al dan niet geschreven wet bestaat de anarchie. Dit is niet totale ‘vrijheid’, zoals sommigen ons willen doen geloven, maar wetteloosheid. Het is de slaaf van de zonde.
De meeste mensen erkennen wel dat er gerechtigheid dient te zijn, weten wel wat recht is en wat krom. Zij laten hun geweten spreken, wellicht zonder ooit maar een Bijbel gezien te hebben. Zij zijn weliswaar slaaf van de zonde, maar hebben moreel besef.
Als wij onderworpen zijn aan de wet, zijn we geen slaaf meer van de zonde… toch? Of wacht, nee: dan neemt de zonde nog toe! Toen de wet van Mozes erbij kwam, werd de schuld van de mensen nog groter. Want toen wisten ze wel hoe God wilde dat ze leefden, maar deden het niet (Rom.5:20a). Het morele besef werd groter, het werd duidelijker wat God verlangt. Niet dat de wet slecht is, nee wij weten dat de wet van Mozes goed is, als die wet op de juiste manier wordt gebruikt. Het is namelijk zo, dat de wet van Mozes niet bedoeld is voor goede mensen. Maar hij is voor slechte mensen: voor mensen die zich van niets en niemand iets aantrekken, ongehoorzaam zijn aan God (…) (1 Tim. 7:8-9).
Als wij onderworpen zijn aan Jezus, dan zijn wij onderworpen aan de Geest die in ons komt wonen. Geen slaaf meer van de zonde, maar slaaf van Jezus (Rom. 1:1; Kol. 4:12, Gal. 1:10). Geen anarchie, maar onderworpenheid aan dè Koning. Dan zijn wij vrij gemaakt van de zonde, om te leven zoals God het wil. Niet onder de wet, maar onder de genade (Rom.6:14). Het kwaad heerst niet meer over ons omdat in Jezus de macht van de satan is gebroken. Maar toen de schuld van de mensen groter werd, liet God zien dat zijn liefdevolle goedheid nog groter was. Die was méér dan groot genoeg om hen te redden (Rom.5:20b).
Nog beter gaan we nu begrijpen waarom het doel van de wet is om bij Jezus uit te komen.
Vrijheid in Christus
Wat ook steeds duidelijker wordt is dat vrijheid in Christus (Gal. 2:4, 5:1) niet wetteloosheid is. Het is niet een ‘doen wat je maar wilt’. Het is een vrijheid van de macht van de zonde, vrij van de angel van de dood, vrijgekocht van de gijzelnemer. Het is geen afschaffing van de wet, maar een verdieping. Jezus heeft in de bekende (beruchte?) bergrede de lat zelfs nog wat hoger gelegd.
Niet: oog om oog, tand om tand, maar: wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe. Niet: heb je naaste lief maar haat je vijanden, maar: heb je vijanden lief en bid voor wie je vervolgen. De lat ligt in het nieuwe verbond nog veel hoger dan in het oude verbond. (…) Zonder de Heilige Geest die in ons werkt is dit niet mogelijk. – Arjan de Kok
We zijn geneigd bij de frase ‘vrijheid in Christus’ het eerste woord tot ons te nemen in al zijn facetten, maar het tweede deel van de zin er maar bij te laten. Maar vrijheid is niet los verkrijgbaar. Werkelijke vrijheid is dan ook verbondenheid met Jezus. Ik schreef in een eerder blog over huwelijkstrouw al eens dat Chesterton vrijheid ziet als de ramen van een huis: ‘Een tegenstrijdig schijnend mysterie van beperktheid en vrijheid.’
“Een raam is als een schilderij, waarbij de muren de lijst vormen. Maar het is een dwaling een raam te willen hebben zonder te bedenken of je wel een huis nodig hebt. De ramen verbeelden de vrijheid en het licht. […] (red: Het één zonder het ander) is in het wilde weg redeneren in dezelfde geest als ‘wel ramen, geen muren’.”
Vrijheid betekent – in het licht van een volgeling – verbondenheid in Christus. Dàt is het nieuwe verbond. Zodra de vrijheid los staat van Christus ben je gebonden aan zonde en wet. Vrijheid zonder Christus is wetteloosheid, maar wie vrij is in Christus staat onder de nieuwe wet: de wet van Christus (1 Kor. 9:21; Gal. 6:2).
Wie op een gladde stoep de wet van de voorzichtigheid negeert, blijkt ineens onder de wet van de zwaartekracht te vallen. – C.S. Lewis
Tot slot
Ik bedoel dit: laat je leiden door de Geest en niet door je ‘ik.’ Want wat het ‘ik’ wil, is precies het tegenovergestelde van wat de Geest wil. En wat de Geest wil, is precies het tegenovergestelde van wat het ‘ik’ wil. Jullie moeten dus niet doen wat je maar wil. Maar als jullie je door de Geest laten leiden, is de wet van Mozes niet voor jullie (Gal.5:16-18).
Als wij ons verbinden met Jezus en door hem zijn Geest krijgen dan doen we niet wat we maar willen, maar leven we in gehoorzaamheid. Wat Jezus zijn hele leven heeft laten zien – wat het betekend om de Vader op de eerste plaats te zetten – dat zet de hele wereld op zijn kop. Het zet mijn wereld op zijn kop. We hoeven ons niet te houden aan de wet van Mozes, maar daarmee zijn we niet wetteloos. We hebben geen geest van veroordeling maar van liefde in ons geplant gekregen (1 Joh.4). Omdat we ons niet meer hoeven te houden aan de wet van Mozes wil dit niet zeggen dat we minder gehoorzaam zijn, maar dat we méér gehoorzaam zijn. De gehoorzaamheid aan God zit hem niet in het volgen van wetten. Geen offers, maar gehoorzaamheid (1Sam.15:22). Wetten zeggen niets over de goede, maar over de slechte mens (1 Tim.7:8-9).
Tijdens mijn werk moest ik hieraan denken. Alle wet- en regelgeving van de overheid is hierop gericht: ter bescherming van de samenleving. Ter bescherming van het zwakke, kwetsbare, minderheden, vrijheid, samenleven. En hoewel de essentie en het doel van wet- en regelgeving mooi is, is deze er niet omdat het zo’n prachtige symbolische afspraak is, maar omdat het hard nodig is. Omdat de mens wil uitbuiten, misbruik maken, op zichzelf gericht is. We moeten met elkaar afspreken dat niet te zullen doen en dat moet gehandhaafd en gecontroleerd worden. De wet laat vooral zien dat de mens hardleers is en begrensd dient te worden. De wet blijkt in praktijk dan ook niet echt gericht te zijn op bescherming, maar uitsluiting. Er wordt niet actief gekeken naar wie voor iets in aanmerking komt (sociale voorzieningen), maar is eerder gericht op het niet misbruiken ervan. Het is niet het belonen van het goede, maar een straffen van het slechte (denk aan diefstal; niet de beroofde krijgt een vergoeding, maar de rover straf). De sluwe mens die de regels kent, vindt zijn weg. De argeloze, behoeftige mens kan door dezelfde regels worden tegengehouden, ondanks zijn nood. Dus alhoewel de wet zelf goed is, lost het niets op.
Dat is het grote verschil met Jezus; die pakt het probleem aan bij de wortel. Jezus lost het kwaad op zodat de wetten niet meer nodig zijn. Niet afgeschaft; maar tot hun doel gekomen. De zonde hoeven we niet meer over ons te laten heersen. De wet was een oppasser, nu is de Vader thuis.
De liefde vergeeft het meeste, maar ziet het minste door de vingers. Blij met het geringste, maar eist alles. De liefde kan alle zwakheden vergeven en desondanks liefhebben: maar zij blijft verlangen dat ze verdwijnen. (…) God vind het niet al gauw goed; hij wil het beste voor ons. Als we willen dat God zich minder met ons bemoeit vragen we om minder van zijn liefde. – C.S. Lewis
Zodra je je eenmaal in een thema aan het verdiepen bent blijf je teksten ontdekken die van belang zijn en betrekking hebben op het thema. Uiteraard is bovenstaande geen verdiepende studie, maar meer een verkenning. Maar deze tekst wilde ik hier nog eens delen omdat Jezus het specifiek heeft over een nieuw (!) gebod, welke heel essentieel is voor zijn leer (daaraan ben je herkenbaar als volgeling van Jezus):
Ik geef jullie een nieuw gebod: dat je elkaar liefhebt. Met de liefde die Ik jullie heb toegedragen, moeten jullie ook elkaar liefhebben. Daaraan zal iedereen kunnen zien dat jullie leerlingen van Mij zijn: als jullie onder elkaar de liefde bewaren. — Johannes 13:34-35
Volgens de Joodse wet was ik volmaakt. Maar al die dingen waar ik zo trots op was, vind ik nu waardeloos. Want ze stonden mij in de weg om bij Christus te komen. Ja, ik vind het nu allemaal waardeloos, omdat niets zo kostbaar is als het kennen van mijn Heer Jezus Christus. Voor Hem heb ik het allemaal als troep weggegooid, om Christus te kunnen ontvangen. Want dan zou ik vrijgesproken worden van schuld. Niet doordat ik mij zo goed aan de Joodse wet gehouden had. Maar door mijn geloof in Christus. Want alleen dáárdoor heeft God mij vrijgesproken van schuld. Nu kan ik Hem werkelijk leren kennen. (Fil.3:6b-10a)