Een bijdrage van: Anton de Wit
‘Where ought I to be?’
Het verhaal van het telegram dat G.K. Chesterton ooit aan zijn vrouw gestuurd zou hebben, heeft alles van een legende. Een mythe. Een ‘broodje aap verhaal’. Zo vaak naverteld, van horen zeggen. Met verschillende accenten, verschillende details, naar eigen smaak ingekleurd. Toch bezweert de vroege Chesterton-biograaf Masie Ward dat het echt gebeurd is. Zij kan het weten; zij was een huisvriendin van de Chestertons.
Het verhaal, uiteraard naar eigen smaak ingekleurd: Gilbert Keith Chesterton (1874-1936) was een society figure in het Londen van de vroege 20e eeuw. Een gevierd en gevreesd polemist, fantasierijk dichter en schrijver, journalist met een onvoorstelbaar werktempo. Daarbij moet hij een imposante, ja intimiderende verschijning geweest zijn; twee meter lang, corpulent, warrige haardos, en graag rondkuierend met een geladen pistool of een wandelstok waarin een sabel verborgen zat. Chesterton was ook een notoir warhoofd, een chaoot. Met de trein onderweg naar een afspraak, zo wil de legendarische maar door Ward bevestigde anekdote, stuurde hij zijn vrouw een telegram met daarin de tekst: ‘Am in Market Harborough. Where ought I to be?’ Ofwel: Ben in Market Harborough (een plaats in de Midlands, zo’n 150 kilometer boven Londen), waar zou ik moeten zijn? Het antwoord van Frances Chesterton is trouwens ook wel een legende waardig; in vermoeide wanhoop antwoordde zij hem kortweg: ‘Home’. Thuis.
Al zou het slechts een vermakelijke legende zijn, schuif deze anekdote niet te snel terzijde. Legendes – dat wist de door sprookjes en mythen geboeide Chesterton als geen ander – kunnen enkel legendes zijn omdat ze graag naverteld worden. En ze worden enkel graag naverteld wanneer ze ten minste een kern van waarheid bevatten. In dit geval natuurlijk een kern van waarheid over het excentrieke karakter van deze Engelse schrijver en de meer opgeruimde natuur van zijn wederhelft. Maar we kunnen er ook een diepere, meer ernstige waarheid in ontdekken; als we de vraag even afzonderen van zijn warrige steller en de kolderieke context, dan klinkt die filosofisch, bijna existentieel, vertwijfeld, als een oudtestamentische hartenkreet van de psalmist of Jeremia of – Chestertons favoriet – Job… Where ought I to be? Misschien was de man die de vraag stelde in de war, maar kunnen we niet evengoed aannemen dat de wereld die hij aantrof – niet slechts in Market Harborough, maar in het Engeland van de vroege 20e eeuw of breder nog de hele moderne wereld – fundamenteel in de war was? De Industriële Revolutie veranderde het uiterlijk én het innerlijk van de samenleving, oude verbanden brokkelden af, de stad rukte op ten koste van het platteland, de adel was decadent geworden, de intellectuele elite hedonistisch en arrogant, nieuwe politieke ideologieën manifesteerden zich met zelotisch vuur. In dat warrige klimaat groeide Chesterton op, zelf nog hoogst onzeker over zijn politieke en religieuze posities. Hij flirtte als jonge kunstacademiestudent met revolutionaire politieke bewegingen en occulte filosofieën. Pas dankzij Frances, met wie hij in 1901 trouwde, herontdekte hij het christelijk geloof.
Ook dat gaf hem evenwel niet direct heldere oriëntatiepunten. Veelzeggend in dit opzicht is dat één van zijn eerste religieuze boeken, Heretics uit 1905 (Ketters in het Nederlands), vooral een aanklacht was tegen allerlei (pseudo-)religieuze modes uit zijn tijd. Pas toen een criticus opmerkte dat Chesterton weliswaar haarfijn uitlegt waar hij allemaal tegen is, maar nalaat te vertellen waar hij vóór is, schreef Chesterton zijn beroemde Orthodoxy (1908, vertaald als Orthodoxie), waarin hij voor het eerst zijn persoonlijke positie expliciteerde.
Maar de enigszins vertwijfelde vraag Where ought I to be? bleef de onuitgesproken leidraad van zijn werk. En het nuchtere antwoord van Frances zou ook steeds het antwoord van Gilbert zijn: home. In Orthodoxy beschreef hij een verlaten idee voor een roman, over een Engelse ontdekkingsreiziger die door een navigatiefout weer in zijn thuisland uitkwam en, zich onbewust van zijn fout, met handen en voeten probeerde te communiceren met de ‘inboorlingen’… Die ontdekkingsreiziger was hij zelf, bekende hij. Hij was het die een nieuwe wereld hoopte te ontdekken, om vervolgens te ontdekken dat het een eeuwenoude wereld was. Hij had een ketterij willen grondvesten, alleen maar om te ontdekken dat hij de orthodoxie had heruitgezonden. Zijn hervonden christelijk geloof bracht hem in een bijzondere positie binnen de intellectuele elite van het Engeland van de vroege 20e eeuw. Onder toonaangevende intellectuelen – denk aan sciencefictionauteur H.G. Wells, toneelschrijver G.B. Shaw, filosoof Bertrand Russell – was het idee in zwang dat religie haar beste tijd gehad had, dat de Rede-met-een-hoofdletter er een einde aan zou maken en een nieuwe wereldorde zou scheppen, gebaseerd op solide wetenschappelijke waarheden en min of meer socialistische principes. Dat een man van het intellectuele formaat van Chesterton – Shaw noemde hem met een knipoog naar zijn postuur ‘a man of colossal genius’ – het in zijn hoofd haalde christen te worden, kon slechts op meewarig onbegrip rekenen. En het werd nog erger; in 1922 koos Chesterton definitief voor de Rooms-Katholieke Kerk, in de ogen van zowel de behoudende anglicanen als de progressieve secularisten van die tijd het toonbeeld van religieuze achterlijkheid. Chestertons bekering was een schandaal, een steen des aanstoots voor de Britten in het algemeen en de intellectuelen in het bijzonder, zoals krap een eeuw eerder ook John Henry Newmans overgang van de Kerk van Engeland naar de Kerk van Rome dat was geweest.
Hoe wist Chesterton desondanks zijn geloofwaardigheid te behouden? Niet, zoals enige decennia later Nederlandse intellectuelen als Gerard Reve en Frans Kellendonk dat zouden doen, door de keuze voor het katholicisme te hullen in een rookgordijn van ironisch geschmier en literair getob. Niet dat Chesterton zich nooit van ironie of andere literaire stijlfiguren bediende – integendeel: hij grossierde erin – maar over zijn geloof is hij sinds Orthodoxy toch ernstig en zonneklaar gebleven. Het was juist zijn nuchtere en in alle betekenissen van het woord redelijke verdediging van het geloof, vrij van vals sentiment of ‘oprecht veinzen’, maar mét een aanstekelijke vrolijkheid en scherpzinnigheid, die maakte dat hij ook door zijn intellectuele opponenten diep gerespecteerd werd. Chesterton was daarmee een stem in het maatschappelijke debat van een kaliber dat wij vandaag de dag nauwelijks meer kennen; hij was scherp in zijn polemieken, kon zijn tegenstanders genadeloos op de hak nemen, maar deed dat niet met de verbetenheid of het sarcasme dat tegenwoordig gemeengoed is geworden. Als debater was Chesterton ruimhartig, cordiaal, te goeder trouw. Dat was meer dan een kwestie van karakter; het was een kwestie van overtuiging. In zijn boek What’s wrong with the world? (Wat mankeert de wereld?) heeft hij daar rake dingen over geschreven. Wij verleren de kunst van het discussiëren zodra wij overtuigingen reduceren tot louter meningen of toevallige individuele voorkeuren. Ieder meningsverschil is dan een persoonlijke aanval, iedere discussie krijgt dan al snel iets bitters, iets rancuneus. Als twee mensen echter stellig en duidelijk zijn in wat zij geloven, pal staan voor hun credo, dan kan hun meningsverschil in de woorden van Chesterton het beginpunt vormen van een ‘good quarrelsome, manly friendship’, hoe onverzoenbaar hun opvattingen ook zijn. Elders beschreef hij het voorbeeld van de beroemde ontmoeting tussen de heilige Franciscus van Assisi en de Egyptische sultan Al-Kamil. Het verschil in opvatting kon haast niet groter zijn, maar toch was er een enorm wederzijds respect – niet omdat zij hun eigen geloof van de scherpe kantjes ontdeden of krampachtig naar overeenkomsten zochten, maar juist omdat zij elkaar herkenden en waardeerden in hun beider onvoorwaardelijkheid. Begrijpen wij dat nog? Dat ons huidige maatschappelijke debat vaak zo onbeschoft en spotziek is, dat de schrale wind van PowNews en GeenStijl zo luidruchtig door de troonzalen van de politieke macht waait, is niet te wijten aan te stellige opvattingen, zoals vaak gedacht wordt, maar juist aan een gebrek eraan, aan het ontbreken van religieuze ruggengraat, aan zichzelf overschreeuwende zwakbenige meningen, aan lafhartig waardenrelativisme. We hebben meer heiligen en sultans nodig. We hebben meer Chestertons nodig.
Politiek
Kunnen we G.K. Chesterton behalve om zijn vriendschappelijke debetstijl ook inhoudelijk als inspirator voor christelijke politiek huldigen? Dat is op z’n minst problematisch, want Chesterton is zeker geen zuiver politiek denker, en in zijn politieke denken was hij nauwelijks systematisch. Hij bemoeide zich volop met het politieke debat van zijn tijd, maar juist die observaties zullen voor hedendaagse lezers, zelfs de uitgesproken liefhebbers van zijn werk, te tijd- en plaatsgebonden zijn om te beklijven of überhaupt te begrijpen. Daarbij: binnen de ons bekende kaders van de Britse politiek is Chesterton lastig te plaatsen. Hij was noch een Tory, noch een Liberal, noch een Labour-aanhanger. Zijn werk is wat dat aangaat dubbelzinnig: het bevat kritieken op én raakvlakken met conservatisme, liberalisme en socialisme.
Zijn naam is wel verbonden met een ander ‘isme’: het zogeheten distributisme. Samen met zijn goede vriend Hilaire Belloc geldt Chesterton als de grondlegger ervan; anderen (onder wie Chestertons jongere broer, de als soldaat in de Eerste Wereldoorlog gestorven Cecil Chesterton) hebben het nader uitgewerkt en met matig succes als politieke beweging pogen te lanceren. Veruit de meesten van de vroege pleitbezorgers van het distributisme waren uitgesproken katholieken, dus het zal geen verbazing wekken dat het qua bronnen en basisoriëntatie nauw verwant is aan de officiële sociale leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Je zou het distributisme er een Angelsaksische variant van kunnen noemen, weliswaar met accentverschillen, maar met eenzelfde intuïtie over de ontoereikendheid van heersende ideologieën: kort gezegd dat solidariteit tussen mensen goed is, maar dat het socialisme daar de slechtst denkbare waarborg van is, en dat privé-eigendom en vrije handel goede zaken zijn, maar dat we die zaken beter niet aan het kapitalisme kunnen toevertrouwen. De dominante politieke ideologieën van die tijd waren (en zijn dat nog steeds) grote gelijkmakers, die mensen vervreemden van elkaar en gemeenschappen desintegreren, ofwel door een abstract idee van broederschap, ofwel door een overdreven nadruk op economische wetmatigheden. Het distributisme beschreef een model waarin ruimte was voor én solidariteit én privé-eigendom, in kleine gemeenschappen met een gemeenschappelijk doel (we herkennen hier het idee van het bonum commune, het algemeen welzijn, uit de katholieke sociale leer), waarin zaken werden geregeld op het meest adequate politieke niveau (het beginsel van subsidiariteit, zoals klassiek verwoord in de pauselijke encycliek uit 1931, Quadragesimo Anno), en waarin alle ruimte werd gelaten aan couleurs locales.
Al inspireerde het diverse denkers en doeners – het meest in het oog springend is de sociaal geëngageerde Catholic Worker Movement van Dorothy Day – de directe invloed van het distributisme is toch zeer bescheiden gebleven. Was het distributisme te romantisch om een succes te zijn? Misschien, al kun je met even goede redenen beweren dat het te realistisch was om een succes te zijn. Hoe het ook zij; het distributisme kwam als eenduidige politieke beweging nooit echt van de grond, wellicht precies omdat het zich tegen uniformisering verzette. Het distributisme is zélf een couleur locale, van een denkwijze die in de katholieke sociale leer nog het meest universeel vervat is, maar die toch steeds weer in allerlei gedaanten en met kleurverschillen opspeelt; in verdunde vorm in de christendemocratische partijprogramma’s in West-Europa, in het meer Amerikaans gekleurde communitarisme, en zelfs in de seculiere ‘Derde Weg’-hausse van de jaren negentig van de vorige eeuw. Directe verwijzingen binnen dergelijke stromingen naar Chesterton en het distributisme zijn echter zeldzaam.
Voorpolitieke invloed
Dat lot kleeft de hele persoon van Chesterton aan. Hij was een fenomeen, een beroemdheid in zijn tijd, maar na zijn dood raakte hij enigszins in de vergetelheid. Ook hierin zal de warrigheid die uit de telegram-anekdote spreekt een rol hebben gespeeld; zijn geestelijke Where ought I to be? vertaalde zich in een enorm en grillig oeuvre – een luilekkerland voor de liefhebber, maar voor de gemiddelde belangstellende een nogal ondoorgrondelijke kluwen verhalen, essays, gedichten, biografieën, recensies, columns en journalistieke artikelen. Chesterton verstond de kunst om het ene moment harde noten te kraken over de Boerenoorlog in Zuid-Afrika en het volgende moment een eloquent onzinbetoog te houden over het achternajagen van je wegwaaiende hoed. Wat maakt dat hem – een serieus politiek commentator of een satiricus? Is hij primair een apologeet (zoals christenen hem graag zien, die hem vooral kennen als de schrijver van Orthodoxy), of is hij bovenal een vermakelijke detectiveschrijver (zoals Britten hem graag zien, die hem vooral kennen van zijn later door de BBC op de buis gebrachte verhalen over de priester-speurneus Father Brown)? Het antwoord is natuurlijk: hij is dat allemaal. Maar onze moderne tijd, die de specialist verkiest boven de klassieke, flamboyante uomo universale, kan hem maar moeilijk plaatsen, en het is jammer maar begrijpelijk dat hij een wat marginale, weinig zichtbare rol is gaan spelen.
Maar een geringe rol is niet hetzelfde als een onbelangrijke rol. God verheft de geringen immers op ondoorgrondelijke wijze – die wijsheid wordt ons vanuit de Bijbel toegezongen door vrouwen die het aan den lijve mochten ondervinden; Hanna in het Oude, Maria in het Nieuwe Testament. Relatief ‘in het verborgene’ heeft Chesterton de afgelopen eeuw wel degelijk een noemenswaardige invloed uitgeoefend – misschien niet zozeer een politieke, maar dan toch een ‘voorpolitieke’. Voor sommigen speelde hij een beslissende rol bij hun bekering. Beroemde voorbeelden zijn C.S. Lewis, die naar verluidt mede onder invloed van Chestertons The Everlasting Man (De eeuwige mens, 1925) zijn atheïsme afzwoer, en de Canadese communicatiewetenschapper Marshall McLuhan. De frasen waarmee die laatste bekend werd – ‘the medium is the message’ en ‘the global village’ – zijn typisch chestertoniaanse paradoxen. Ook had Chesterton een aanzienlijke literaire invloed. Niet de minste schrijvers noemden hem een inspiratiebron: J.R.R. Tolkien, Ernest Hemingway, Jorge Luis Borges, Graham Greene, Evelyn Waugh, Gabriel Garc.a M.rquez, om maar wat klinkende namen te noemen.
Tot slot, en dat is misschien Chestertons voornaamste verdienste, zijn er tot op de dag van vandaag talloze gewone stervelingen, katholieken en protestanten, die hem koesteren als een geheime vriend, die zijn kostelijke karakter in zich opnemen als een voortlevende legende, die zijn boeken ontdekken zoals een verdwaalde avonturier een exotisch eiland ontdekt dat hem toch akelig bekend voorkomt, ja die in zijn breed meanderende werk de troost van de thuiskomst ervaren…
Het (niet meer leverbare) boek ‘Volgers‘ van het Wetenschappelijke Instituut van de ChristenUnie, waaruit dit artikel is overgenomen, is nog wel digitaal beschikbaar. Klik hier om direct te downloaden.
Verder lezen
Over Chesterton | Een vroege, uitvoerige biografie van Chesterton werd reeds genoemd: Gilbert Keith Chesterton, uit 1943, geschreven door huisvriendin Masie Ward. Met wat meer distantie geschreven, maar niet minder uitvoerig is de biografie van Ian Ker, G.K. Chesterton. A biography (2011). Een mooie introductie in het Nederlands vormt het boek De lach van Chesterton. Portret van een geestige pennenridder in gevecht met moderne draken (2006) van Gaston Durnez. Voor wie een kortere kennismaking met Chesterton zoekt kan de website van The American Chesterton Society een aardig startpunt zijn: www.chesterton.org.
Chesterton over religie | Sleutelwerken van G.K. Chesterton over religie zijn Orthodoxy (1908) en The Everlasting Man (1925). Maar ook in de biografieën die hij schreef van twee van zijn grote spirituele helden, de heilige Franciscus van Assisi en de heilige Thomas van Aquino, komt het religieuze denkkader van Chesterton op fraaie wijze uit de verf. Van Orthodoxie verscheen in 2001 nog een nieuwe vertaling door Hans Schaeffer (Kampen: Kok). In 1924 verscheen in het Nederlands: S. Franciscus van Assisi (vert. Wies Moens; ‘s Gravenhage: Messing & Gent: Cultura). Chestertons biografie van Thomas van Aquino staat in het voorgaande hoofdstuk over Thomas genoemd; de Engelse versie is online beschikbaar, net als al zijn andere bekende Engelse publicaties (zelfs de Father Brown verhalen).
Politiek en distributisme | Wie meer wil weten over de politieke visies van G.K. Chesterton en in het bijzonder over het distributisme kan het beste terecht in Chestertons boeken What’s Wrong With the World? (1910; in 1938 in het Nederlands als Wat mankeert de wereld? (vert. Jos Panhuysen; Heemstede: De Toorts) en The Outline of Sanity (1926). Een zeer lezenswaardige en informatieve website over het distributisme is The Distributist Review (www.distributistreview.com), dat tal van historische bronnen én actuele artikelen biedt.
Disclaimer: deze bijdrage van Anton de Wit is eerder verschenen als onderdeel van het boek ‘Volgers – 16 christenen die onze wereld hebben veranderd – van Augustinus tot Bono‘ , een uitgave van het Wetenschappelijke Instituut van de ChristenUnie, en is met toestemming van de uitgever/auteur overgenomen. Anton de Wit is in het dagelijks leven Journalist, auteur en redacteur. Naast zijn journalistieke werk legt hij zich toe op het schrijven van blogs, columns, essays en boeken.