Een bijdrage van: Willem Jan Otten
Er is ergens een wrak, en wij zijn aangespoeld.
Orthodoxie is verschenen in 1908. De titel zou nu, in tijden van fundamentalismevreze, een provocatie zijn, en was het destijds in Londen minstens evenzeer. De dood van God, de bevrijding van dogmatische beknellingen, en een vooruitgangsgeloof: als dat we op een evolutionaire wijze van alle (bij)geloof verlost zouden raken, overheersten het publieke debat. Als in alle metropolen probeerden ook in Londen de spraakmakers het ene na het andere wereldbeeld uit dat het christelijke zou kunnen vervangen. De vrijzinnige ismes bloeiden, het modernisme explodeerde als een inktzwam, en tegelijkertijd klampten ongeruste anderen zich vast aan zelfgeknutselde pseudo-religiositeiten als theosofie en spiritisme.
Toch verscheen Orthodoxie. De schrijver was vierendertig. Hij heette G.K. Chesterton. Hij had, schreef hij in zijn inleiding, hartstochtelijk geprobeerd om geheel op eigen kracht zijn isme te bedenken, ‘maar toen ik er de laatste hand aan legde, ontdekte ik dat het orthodoxie was’. En met orthodoxie bedoelde hij precies dat wat twintigste-eeuwers toen, en sindsdien, zijn blijven verafschuwen: de knieval voor dogma’s, voor het christelijke wereldbeeld, zoals vertolkt in credo, symbool en sacrament. ‘Dit boek,’ schrijft hij, ‘verhaalt mijn reusachtige omzwerving op zoek naar het voordehand liggende.’
Orthodoxie liep veertien jaar vooruit op Chestertons feitelijke opname in de rooms-katholieke kerk. Alles bij elkaar heeft hij zo’n achttien jaar staan veren op de duikplank voor hij het diepe van de (her)doop in sprong. Het is dan ook geen wervend, of apologetisch geschrift. Een apologeet probeert een niet-gelovige de fundamenten van zijn geloof uiteen te zetten. Maar Chesterton is eigenlijk zijn leven lang van zijn verbazing blijven bekomen over de kracht waarmee hij van de ‘vanzelfsprekende’ christelijke aannames overtuigd is geraakt. Die verbazing probeert hij alsnog op heterdaad te betrappen. Hoe polemisch hij zich met dit boek ook op zijn tijdgenoten lijkt te richten, hij knijpt vooral zichzelf al essayerend in zijn arm. En daarbij probeert hij nooit tot een ‘algemeen aanvaard christendom’ te komen, met een verwaterd, zeitgemäss godsbeeld. Mij is dan ook nog nooit een moderne theoloog onder ogen gekomen die Chesterton citeerde. Hedendaagse theologie, zou je kunnen zeggen, probeert uit te leggen dat het geen sprookje is, het geloof. Chesterton overtuigt je ervan dat het allemaal altijd nóg sprookjesachtiger en onwaarschijnlijker is dan je al dacht. Hij blijft juist trouw aan de uitzinnige, inderdaad: fabelachtige eerste indruk die de christelijke grondaanname op een kersverse gelovige maakt. Er is niets gewoons of aangepasts aan het besef dat Christus de mensgeworden God is, die uit liefde de radicaalste dood gestorven is. Dat dit denkbeeld een ervaring kan worden – een die je je juist uit je wereld weg lijkt te trekken – is om te beginnen iets grondig wonderlijks. En ongelooflijks. Zeker voor een intellectuele, van de gedachtenspinsels uit elkaar spattende geest als Chesterton.
‘Dus dit, deze schandalige executie, is kennelijk wat mijn overtuiging moet zijn’, is de ondertekst van Orthodoxie. En hij brengt deze overtuiging aan het licht door de grote thema’s van zijn tijd (het wetenschappelijk wereldbeeld, de evolutietheorie, de democratie, Nietsches übermensch-gedachte) op een alles op zijn kop zettende manier door te denken. Chesterton is de meester van de omkering. Logisch, want hij beschouwde zichzelf als de vrucht van een hardhandige, spirituele wending, een gedaanteverandering: zijn langzame bekering.
Van hoe hij de zaken op hun kop zet (‘zodat ze weer op hun voeten staan,’ zou hij zeggen) is zijn behandeling van de kwestie Democratie een voorbeeld. Hij was een overtuigd one man one voter. Als eindnegentiende-eeuwse liberaal geloofde hij in het matigende eigenbelang van de gewone man, op de wijze waarop Charles Dickens dat in zijn romans deed. Niet door ideologieën worden we gered, maar door de hang naar het gewone en door trouw aan alledaagse bindingen.
Maar Chesterton radicaliseerde zijn opvatting door hem een slagje te draaien. hij stelt in het ieder hoofdstuk van Orthodoxie dat niet alleen de levende bevolking stemgerechtigd is, maar ook de dode. Hij pleit voor de ‘democratie der doden’.
Dat klinkt even opgeruimd als absurd en zelfs vrijblijvend. Ter Braak heeft hem dan ook ‘gemakkelijke paradoxjes’ verweten. Er zijn geen stemhokjes voor voorouders. Chesterton lijkt hier langs de afgrond van het gratuite te balanceren. Totdat hij je doet realiseren dat de democratie der doden wel degelijk bestaat; een groot deel van de wereldbevolking is haar al lang toegedaan, het is het christelijke geloof, en van dat geloof de concrete overtuiging dat er een Kerk moet zijn die de som der gelovigen is – een levende en een dode. Want dat is van meet af aan de grondslag van de orthodoxie geweest. Zij zou een kerk voor de levende en de doden vormen, waar de dood (als mens) van God zou worden bewaard en vertolkt, als een mysterie. Zij is de historische, aardse realisering van het leerstuk van de verrijzenis. Je kunt haar anders willen, maar je kunt haar niet niet willen. Hierin lijkt de kerk bijvoorbeeld op de poëzie. Iedere dichter beseft dat zijn poëzie bestaat omdat er eerdere dichters zijn geweest, en dat het laatste gedicht, de oudere poëzie nooit ongedaan maakt, integendeel: hoe groter dichter, des te nieuwer maakt hij de poëzie van zijn voorouders. Als je zo denkt behoor je de traditie toe, en koester je de orthodoxie – je bent al gedacht voor je zelf begon te denken.
Chesterton was een mateloze, buikige en gekantelde verschijning wiens talent voor vriendschap, ook met verklaarde tegenstanders, ongebreideld was, en wiens lach bulderend en homerisch schijnt te zijn geweest. Hij bezat het geheim van de aanstootgevendheid. Hij kon de dingen waar hij zielsveel en vooral: fysiek van hield zo formuleren dat er een spervuur van tegenspraak ontstond, en nog altijd ontstaat. Niet alleen in het hoofd van de hedendaagse lezer, maar ook op de pagina.
Dit maakt hem tot niet zomaar een polemische geest, van de Hermansiaanse soort waar we in onze culturele supplementen aan gewend zijn geraakt: mensen die zo mortaal mogelijk het ongelijk van anderen demonstreren. Chesterton is zelf aanstootgevend. Eerst door wat hij bemint, en daarna door de overgave waarmee hij bemint. Terwijl hij zijn onstuitbare enthousiasme voor, bijvoorbeeld, de doop, de belijdenis en het jawoord (dat de doop in feite is), uit de doeken doet, vecht hij bijna volautomatisch, en altijd schaamteloos generaliserend, de tegenovergestelde denksystemen aan die in zijn ogen ‘suïcidaal’ zijn.
Dat is zijn grote uitdagende grief tegen veel moderne filosofen, en vooral ideologieën. Die bedrijven ‘de zelfmoord van het denken’. De wijze waarop hij dit zichzelf opheffende van een tijdgenoot als G.B. Shaw analyseerde was altijd hilarisch en monter. Het gaat er in zijn essays dan ook weinig wijsgerig aan toe als hij filosofische stellingen ontmantelt, zoals het er ook niet theologisch aan toe gaat als hij zijn geloof behandelt.
Zijn kwestie is dat hij de waarheid waar het hem om gaat niet beschouwt als dat wat hij kan weten, laat staan al reducerend en deducerend afleiden – maar als iets waar hij door overrompeld is als door een mysterie. hij stuit op inzichten, en probeert ze, wanneer ze als een soort weerlicht in zijn bewustzijn zijn ingeslagen, alsnog in tamelijk woeste, paardspringende essays te vangen. Als je hem leest besef je dat het onmogelijk is om ordelijk en systematisch over religie te schrijven. De orde van het geloofsverlangen lijkt op een koraalrif, het is een gegroeid en groeiend organisme. Je zult het nooit krijgen zoals je het wil; maar wat je krijgt is, als je het aanvaardt, alle willen waard.
Verder lezen: Waarom komt u ons hinderen – deel 2
Disclaimer: deze bijdrage van Willem Jan Otten is eerder verschenen als onderdeel van het essayboek ‘Waarom komt U ons hinderen‘ (2006) van uitgeverij Van Oorschot en is met toestemming van de uitgever/auteur overgenomen. Willem Jan Otten is auteur van een veelzijdig oeuvre en heeft verscheidene prijzen voor zijn werk ontvangen.